
Jurisprudentie
BB1378
Datum uitspraak2007-08-07
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4860 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4860 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/4860 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2005, 04/3832 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2007.
Appellant en zijn gemachtigde mr. Madern, voornoemd, zijn daarbij verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuyzen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, die zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet op
24 april 2002 ziek heeft gemeld met hartklachten terwijl voorheen ook sprake was van astma, hypertensie en een radiculairsyndroom, is door het Uwv met ingang van
23 april 2003 (einde wachttijd) een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de klasse 15 tot 25%.
Appellant heeft zich op 27 mei 2003 in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid tot het Uwv gewend. Appellant stelde, onder verwijzing naar een op 26 mei 2003 gedateerde brief van zijn huisarts B.M. Vinkenoog, dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn heupklachten.
De verzekeringsarts P. van Zalinge heeft aanleiding gezien de per einde wachttijd opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 maart 2003 aan te scherpen. In de door Van Zalinge opgestelde FML van 2 juni 2003 is appellant meer beperkt geacht voor lang achtereen staan en lopen. De arbeidsdeskundige M. Griffioen heeft hierop de per einde wachttijd geduide functies opnieuw beoordeeld op hun geschiktheid. Hoewel de SBC codes 317011 en 111171 (die niet aan te schatting ten grondslag hebben gelegen) naar zijn oordeel dienden te vervallen, kon de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% ongewijzigd gehandhaafd blijven. Het Uwv heeft appellant van deze conclusies bij besluit van 20 oktober 2003 in kennis gesteld.
Bezwaarverzekeringsarts A.C. Wever rapporteerde op 30 juni 2004 dat de in bezwaar ingebrachte medische informatie van reumatoloog A.A.G. Bakker-Mulder van
21 juli 2003 en het verhandelde ter hoorzitting haar geen aanleiding hebben gegeven om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts Van Zalinge.
Het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 5 juli 2004 (hierna: het bestreden besluit) zijn primair besluit gehandhaafd.
Appellant heeft in beroep - onder meer - de juistheid en zorgvuldigheid van de vaststelling van zijn medische beperkingen betwist.
Appellant heeft hiertoe - kort gezegd - gesteld dat er onvoldoende rekening is gehouden met de toename van zijn heupproblemen, rugklachten, linkerschouderklachten en de beperkingen die voortvloeien uit de reumatische aandoening Morbus Bechterew. Appellant was verder van oordeel dat bezwaarverzekeringsarts Wever bij zijn beoordeling onzorgvuldig gehandeld heeft omdat hij op de hoogte was van een ter hoorzitting op 28 mei 2004 aangekondigde operatie aan de linkerschouder en hij deze informatie niet heeft afgewacht voor zijn beoordeling. Met betrekking tot de schouderklachten heeft appellant in beroep nog een medische verklaring van orthopaedisch chirurg L. Schuman van 21 oktober 2004 in geding gebracht.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek of aan de juistheid van de vaststelling van de medische beperkingen te twijfelen. De rechtbank heeft niettemin aanleiding gezien het bestreden besluit te vernietigen omdat het Uwv de arbeidskundige grondslag van dat besluit ontoereikend had gemotiveerd.
Appellant is van de aangevallen uitspraak in hoger beroep gekomen, voor zover daarbij door de rechtbank de juistheid en zorgvuldigheid van de medische beoordeling is onderschreven. De onzorgvuldigheid van de medische beoordeling was volgens appellant onder meer gelegen in het feit dat bezwaarverzekeringsarts Wever geen eigen medisch onderzoek verricht heeft en dat hij de behandelend sector niet geraadpleegd heeft. Het kwam appellant voor dat van de in juni 2004 aan de schouder geplande operatie wel degelijk een beduidend effect te verwachten was op zijn mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Verder stelde appellant dat de linker schouderklachten reeds op de datum in geding aanwezig waren en dat zijn functionele mogelijkheden ten aanzien van reiken en buigen zijn overschat.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant zich beperkt tot de juistheid van de vaststelling van zijn medische beperkingen en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek.
De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts Wever en de verzekeringsarts Van Zalinge de beperkingen van appellant niet juist zouden hebben vastgesteld. Van Zalinge, die appellant op
21 maart 2003 in het kader van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek per einde wachttijd onderzocht heeft, heeft in de op 26 mei 2003 gedateerde brief van appellants huisarts Vinkenoog op 2 juni 2003 aanleiding gezien de per einde wachttijd opgestelde FML aan te scherpen ten aanzien van lang achtereen staan en lopen omdat appellant in verband met de ziekte van Morbus Bechterew belemmerd is in zijn bewegingspatroon. De juistheid van de door Van Zalinge aangescherpte FML is door bezwaarverzekeringsarts Wever onderschreven na weging van de door reumatoloog Bakker-Mulder verkregen informatie van 21 juli 2003. Wever was uit laatstgenoemde informatie, die volgens hem niet meer inhield dan de huisarts aan Van Zalinge had gemeld, niet gebleken van meer of andere beperkingen ten aanzien van de heupen en rug. Dit oordeel komt de Raad niet onjuist voor, daar de medische verklaringen van de huisarts en de reumatoloog inhoudelijk op elkaar aansloten. De Raad merkt verder op dat appellant in beroep en hoger beroep geen medische gegevens heeft overgelegd die een ander licht werpen op de rug- en heupklachten.
De Raad komt het verder niet onjuist voor dat bezwaarverzekeringsarts Wever in de door appellant op 28 mei 2004 ter hoorzitting gedane mededelingen omtrent de sinds een half jaar toegenomen linker schouderklachten en de voorgenomen operatie geen aanleiding gezien heeft om zijn beoordeling in afwachting hiervan op te schorten of om verdergaande beperkingen in de FML aan te nemen. De Raad merkt daartoe op dat appellant bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 21 maart 2003 had aangegeven geen klachten meer te hebben aan zijn linker schouder, geen pijn te hebben bij tillen en alleen bij zwemmen en heffen op te moeten passen, waarna verzekeringsarts Van Zalinge beperkingen heeft vastgesteld ten aanzien van ruim zwaaien en zwembewegingen. De Raad heeft uit de medische verklaring van orthopaedisch chirurg Schuman van
21 oktober 2004 en het verhandelde ter hoorzitting onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het door appellant voorgestane oordeel dat hij ten tijde in geding meer beperkingen ondervond van zijn linker schouder. Appellant is blijkens deze verklaring immers eerst op 1 september 2004, dus ruim na de datum in geding, door orthopaedisch chirurg Schuman gezien voor zijn schouderklachten. De enkele door deze chirurg gedane (en door appellant in hoger beroep beaamde) mededeling dat indien de klachten van appellant in april 2003 vergelijkbaar waren, het aannemelijk is dat dezelfde - door Schuman overigens wat onzeker genoemde - diagnose nervus supra scapularis neuropathie toen van toepassing was, brengt de Raad, gelet op de voorzichtige wijze waarop dit geformuleerd is en op de overige gedingstukken, niet tot een ander oordeel.
Met betrekking tot appellants grief dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig geweest is, overweegt de Raad, evenals de rechtbank, dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad kan zich geheel vinden in de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gegeven uitvoerige motivering en maakt deze tot de zijne.
Uit het voorgaande volgt dat de het hoger beroep geen doel treft en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2007.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.R. van der Vos.
JL